Pijn controle

Dit  is een zeer technische, voor leken uiterst moeilijke materie. Om een idee  te krijgen van deze fenomenen  is het voldoende om het onderliggende even te bekijken.

Pijn kan op verschillende niveaus beïnvloed worden:

1. op het niveau van het ruggenmerg: In 1962 werd door Ronald Melzack en Patrick Wall de "gate theory" ontwikkeld. Deze theorie stelt dat binnenkomende nociceptieve informatie in het ruggenmerg gewijzigd kan worden wanneer daar  terzelfdertijd bewegingsinformatie toekomt. Een voorbeeld  hiervan is wrijven wanneer men zijn teen geplet heeft.

2. door het samengaan met een tweede pijnprikkel op afstand: Le Bars stelde in 1979 bij ratten vast dat nociceptieve informatie  de activiteit van convergerende neuronen, die niet met die pijn bezig waren, verminderde. DNICs (diffuse noxious inhibitory controls) in de hersenstam worden uitgelokt door pijn en maskeren pijn op een andere plaats door remming van interneuronen in het ruggenmerg. Een voorbeeld hiervan (nu gelukkig verboden) is het plaatsen van een neusklem wanneer men een dier castreert.

3. door centrale pijncontrole geassocieerd met complexe psychologische fenomenen. In een zone van de hersenschors waar voorspellingen op basis van geloof plaatsvinden (de dorsolaterale prefrontale cortex) wordt door middel van endorfine de anterieure cingulate cortex beÏnvloedt, deze stuurt vervolgens signale naar het periaquaductale  grijs waarna vervolgens de noradrenerge neuronen van de plexus coeruleus en de dopaminerge neuronen van de ventrale tegmentale area geactiveerd worden. Deze inhiberen op hun beurt de interneuronen in de dorsale hoorn van het ruggenmerg. Locale vrijzetting van endogene opiaten remt tenslotte de waarneming van pijn. Het placebo effect van pijnstillende medicatie is het best gekende fenomeen.